Enige tijd geleden werd ik door Merel Langelaar, voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde, uitgenodigd om met haar in gesprek te gaan; samen te “zoeken naar gemeenschappelijk draagvlak” voor een duurzame veehouderij en “openlijk discussie met elkaar te voeren. Op constructieve toon. Met respect voor elkaars mening.” Hoewel ik de uitnodiging niet zou willen typeren als constructief of respectvol (“Als je Roos Vonk heet, dan mag je blijkbaar van alles roepen”), begrijp dat neerbuigende reacties eruit glippen in het vuur van de emotie, en dat het de discussie ten goede komt als ik daar niet in meega.
Daarom wil ik in mijn reactie onderscheid maken tussen feiten en oordelen/ meningen. Zowel leden van de KNMvD als ik hebben een wetenschappelijke opleiding, dus we moeten het eens kunnen worden over de feiten. Ik wil proberen deze op een rij te zetten (en ik zal ze daarom nummeren per feit), als basis voor de verdere discussie die hopelijk gaat volgen (met mij of binnen de gelederen van de KNMvD). Waar ik uitstapjes maak naar meningen of oordelen, zal ik dat expliciet aangeven.
Laat ik beginnen met de aanleiding tot mijn NRC-stuk waarin ik de veeindustrie vergeleek met een holocaust. Na het loslaten van het melkquotum gingen melkveehouders sterk uitbreiden (feit 1a). Dieren- en milieubeschermers waarschuwden voor de gevolgen hiervan (1b); wat het standpunt van de KNMvD was is mij niet bekend. Zoals verwacht raakte het land overbemest en moest Nederland weer van al die koeien af (1c). Daartoe werden 160.000 koeien afgevoerd, waarvan velen geslacht (jonge, gezonde dieren, sommige zelfs drachtig) (1d). Toen dat gelukt was, werd er op twitter opgetogen gereageerd door o.a. staatssecretaris Martijn van Dam en CDA-Kamerlid Jaco Geurts (1e). Ik verlaat nu even de feiten: ik was geschokt dat de dood van zoveel dieren “een prestatie van megaformaat” werd genoemd. Op mij kwam de hele gang van zaken over alsof niemand besefte dat het hier om levende dieren gaat; dat je die niet in een vlaag van roekeloosheid erbij koopt en weer afschrijft als het tegenzit, zoals je bij niet-levende productiegoederen wel kunt. Bij de miljoenen kippen die werden vergast ten gevolge van het fipronilschandaal had ik hetzelfde gevoel. Het standpunt van de KNMvD over deze massaslachtingen ken ik niet.
In mijn NRC-stuk schrijf ik dat Nederland elke dag 1,3 miljoen dieren slacht (feit 2a), waarna ik vervolg dat deze dieren een kort leven hebben (want vertaald naar mensentijd zijn deze dieren nog kleuters of hooguit pubers als ze worden gedood; feit 2b) en dat hun leven “geen enkel moment van vreugde bevat maar veel angst, beklemming en stress”. Ik weet niet of ik dit een feit mag noemen, ik ben in elk geval benieuwd hoe dierenartsen dit zien. Ik heb de indruk dat mijn eigen kippen graag in rust een ei leggen (waarbij ze liefst een holletje maken in het stro), in een toompje rondscharrelen, in de grond zoeken naar insecten (ook kippen uit de legbatterij die nooit aarde hebben gezien doen dit direct), hun eigen kuikens verzorgen, en dat ze enorm genieten van een zandbad. Ik heb ook een tijdje varkens gehad en ik weet dat die graag rennen, veel ruimte nodig hebben, een modderbad nemen, wroeten in de aarde, zelf een nest maken als ze biggen krijgen en daar heel goed voor zorgen. Dit zou ik hun natuurlijke gedrag willen noemen. In de gangbare houderij-systemen is bijna niets van dit natuurlijke gedrag mogelijk. Mag ik dat een feit (2c) noemen? We kunnen discussiëren over de moeilijker kwestie of dat erg is. Maar een feit is (2d) dat deze dieren volgens de wet hun natuurlijke soorteigen gedrag moeten kunnen uitoefenen. Dus daar zit een tegenstelling. Hoe veeartsen hier tegenaan kijken weet ik niet.
In de veehouderij worden dieren gehouden, gemolken en geslacht ten behoeve van economisch nut (feit 3a). In mijn stuk trek ik om die reden een parallel met kinderarbeid of slavernij, waarbij dat ook gebeurde. Of dat vergelijkbaar is, is uiteraard een punt van discussie. Ik zou bijvoorbeeld het economisch exploiteren van bloemkolen nooit vergelijken met slavernij, maar van varkens wel: omdat ik ervan uitga dat varkens kunnen denken, voelen, willen, en lijden. Niet iedereen ziet dat zo, maar we zijn het er denk ik over eens dat varkens meer voelen en ervaren dan bloemkolen. Volgens onderzoek is de intelligentie van varkens vergelijkbaar met die van mensen op kleuterleeftijd (feit 3b). Om die reden vind ik zelf de parallel met kinderen verdedigbaar, evenals de parallel met zwarte slaven of vrouwen, waarvan in de geschiedenis ook werd gezegd dat ze niet konden denken of geen ziel hadden. Voor vrouwen en zwarte mensen is dit veranderd, maar dieren worden door velen nog steeds gezien als wezens zonder gevoel of bewustzijn. Uit sociaal-psychologische experimenten is gebleken dat mensen daarbij zeer selectief zijn (feit 3c): ze ontkennen vooral het gevoel van eetbare dieren (bv. varken i.p.v. hond) en dieren die ze zelf net geserveerd kregen. Dit is aangetoond in goed gecontroleerd onderzoek waarover ik bij gelegenheid graag meer vertel (iets meer informatie staat in dit blogje over carnisme). Of we vinden dat dieren lijden of besef hebben van hun ervaringen, lijkt dus afhankelijk te zijn van of wij die dieren willen eten; niet van onpartijdig, objectief wetenschappelijk onderzoek naar die dieren. Daaruit is bijvoorbeeld gebleken dat varkens intelligenter zijn dan honden (3d), dat ze zo’n 40 verschillende geluiden maken om verschillende emoties uit te drukken (3e) en net als mensen elkaars emoties overnemen (3f).
Als psycholoog weet ik dat wij, mensen, ons hoogste geluk (bv. liefde, samenzijn, onze kinderen gezond zien opgroeien) en ons ergste lijden (bv. pijn, gevangenschap, geïsoleerd zijn van onze geliefden, onze kinderen niet kunnen beschermen) ontlenen aan oerdriften. Daarvoor hebben we onze hoge intelligentie niet nodig, het wordt gereguleerd door diepgewortelde instincten – dezelfde instincten die andere dieren ook hebben. Ik zie dan ook geen aanleiding om te concluderen dat zij minder genieten of minder lijden in vergelijkbare omstandigheden. Ze kunnen ons weliswaar niet verbaal, in onze taal, iets meedelen over hun ervaringen, maar er zijn ook mensen die dat niet kunnen (baby’s, zwakzinnigen, mensen die een andere taal spreken). Rutger Bregman schrijft voor De Correspondent: “Uiteindelijk zijn varkens intelligenter dan peuters, mensen met een verstandelijke beperking en ouderen met dementie - wezens die we stuk voor stuk met zorg behandelen (en terecht!)” (3g).
Tegelijkertijd moet ik daar een feit (3h) aan toevoegen over de invloed van onze cultuur: het is in onze samenleving gebruikelijk om landbouwhuisdieren te exploiteren en slachten ten behoeve van vlees en zuivel; we zijn eraan gewend. Zoals het in China en Vietnam breed geaccepteerd is om hond te eten, iets waar de meeste Nederlanders van zouden gruwen, doen wij dat met dieren die in andere landen en religies weer taboe zijn. Dus zelfs als de door mij getrokken parallel tussen de exploitatie van mens en dier hout snijdt, betekent dit niet dat mensen die beroepshalve dieren exploiteren gestraft moeten worden. We moeten dat immers in onze tijd en cultuur plaatsen. In Nederland zou je gestraft worden als je kinderen voor je laat werken of als je met honden doet wat we met varkens doen, in andere landen weer niet. Belangrijk in mijn betoog is dat dit alles relatief is. De normen over hoe we met vrouwen en zwarte mensen omgaan zijn veranderd; de normen over onze omgang met dieren zijn ook aan het veranderen, maar het gaat langzaam en de wetgeving loopt bovendien altijd achteraan.
Daar komt bij dat de meeste mensen nooit zien wat er in stallen en slachthuizen gebeurt. Waar veehouders, transporteurs, slachters en veeartsen eraan gewend zijn geraakt, willen de meeste mensen liever helemaal niet weten hoe het eraan toe gaat. Dit is de belangrijkste reden waarom ik een parallel heb getrokken met het Duitse ‘wir haben es nicht gewusst’ en het woord Holocaust heb laten vallen, dat letterlijk betekent: massale slachting van mensen of dieren. In die zin is het woord juist, maar achteraf was het ongelukkig omdat het gevoelig ligt en zo de aandacht afleidde van mijn verhaal. Wat ik ermee wilde zeggen is dat dieren in de veehouderij worden behandeld alsof ze geen gevoel hebben; dat met fikse onverschilligheid wordt beslist over hun leven en dood, zoals ook ooit bij slaven en Joden; en dat de gewone burger dat niet ten volle beseft. Dat roept de vraag op die Bregman ook stelt in zijn stuk: “Zullen onze kleinkinderen ooit naar de industriële veeteelt kijken zoals wij terugblikken op de slavernij?”
Volgens Langelaar is “de onderliggende boodschap [van mijn NRC-stuk] dat boeren gelijk zijn aan kampbeulen.” In het licht van het voorafgaande is hopelijk duidelijk dat dat onjuist is. Ik zie de veehouderij als deel van dit tijdsgewricht, maar ik denk wel dat de omvang en de wijze van houderij generaties na ons met afgrijzen zal vervullen.
Ze vervolgt met de vraag “of een leeuw zich ook drie keer bedenkt voor hij achter een antilope aanrent” en of het voor mensen dan niet erg is om in grote steden “met miljoenen tegelijk tussen metaal en beton te wonen”. Ik denk dat Mw Langelaar het antwoord op dat soort vragen zelf eigenlijk al wel weet, namelijk dat mensen er zelf voor kiezen daar te wonen en dieren in onze veehouderij niet (feit 4a); en dat roofdieren hun instincten volgen en, anders dan mensen, geen morele keuzes kunnen maken (4b). Mijn stuk was nu juist een appèl aan dat vermogen, dat we als mens immers wél hebben. Overigens: als een andere diersoort prooidieren ging houden op dezelfde schaal waarop wij mensen dat doen, en daarmee milieu, natuur en klimaat ernstig in gevaar bracht zoals wij dat doen, dan zou mijn mening zijn dat we van die diersoort af moeten.
Waar we het over eens zijn is dat “een dier in de veehouderij een productiedier” is (4c). Ik twijfel of de feiten daarna wel juist zijn: dat ze zorgen “voor mest voor op het land, wol voor truien en veren voor donzen dekbedden. Maar ook het leer voor tassen, schoenen en riemen.” Nederland heeft teveel mest en dat vormt een ernstige bedreiging van bodem, water en natuur (4d). Bij grondgebonden, gemengde veehouderij gaat dit verhaal wel op, maar dat hebben we allang niet meer. (De KNMvD zou daar natuurlijk wel voor kunnen pleiten.) Verder zijn dieren, voor zover ik weet, vergaand doorgefokt op hun functie: slachtkippen zijn geen legkippen, slachtkoeien zijn geen melkkoeien, en het leer voor tassen en schoenen komt veelal van… honden en katten, uit China (4e). Maar het is zeker waar (4f) dat alle onderdelen van de dieren gebruikt worden (behalve dan de kippen en koeien waar ik mee begon). In die zin gaat de vergelijking met de Jodenvervolging inderdaad niet op: zij werden gedood uit haat, dieren uit het streven naar economisch nut. Ik vind dat zelf niet per se een nobele drijfveer en ik denk dat het voor het slachtoffer niet uitmaakt, maar daarover verschillen we misschien van mening.
In haar kritiek op mijn stuk trekt Mw Langelaar vervolgens de parallel door naar huisdieren, zoals honden en katten. “Is dat moreel anders dan het houden van productiedieren?” Hoewel er ook veel dierenleed is onder huisdieren, bijvoorbeeld konijnen, denk ik dat we als feit (4g) kunnen vaststellen dat deze dieren in het algemeen beter behandeld worden. Ik zou in elk geval dik tevreden zijn als we onze landbouwhuisdieren met dezelfde zorg en aandacht behandelen als honden en katten – waarmee ik niet zeg dat ik ze op schoot wil nemen, want: de eigen natuur van het dier moet voorop staan.
Ik ben dus niet principieel tegen het houden van gedomesticeerde dieren: het gaat om de wijze waarop. Dat is ook de vraag waarmee Mw Langelaar besluit. Daarbij noemt ze vele relevante factoren, zoals het inkomen van de boer, dierenwelzijn, volksgezondheid en milieu. Mijn indruk is dat binnen de KNMvD het eerste, het inkomen van de boer, vaak voorop staat, terwijl ik vind dat voor een dierenarts het dierenwelzijn voorop moet staan. Natuurlijk kan dat ten koste gaan van de winst die toch al mager is, en ik begrijp de zorg daarover. Maar dat de marges voor de boer té laag zijn komt doordat we maar blijven doormodderen in een verziekt systeem waar alleen de supermarkten, tussenhandel, de bouw en de banken voordeel bij hebben. De boer is óók slachtoffer in dat systeem.
De KNMvD bestaat uit goed opgeleide mensen die in staat zijn verder te kijken dan hun neus lang is, en dus kunnen zien dat noch de dieren noch de veehouders op termijn gebaat zijn bij volharding in deze race naar de bodem. In plaats van eraan mee te werken, zou de KNMvD zich juist veel duidelijker kunnen uitspreken tegen de huidige werkwijze (zoals ook bepleit is door de Caring Vets). Dat geluid kan invloed hebben op de politiek waardoor er structureel iets kan veranderen. Pas als dat gebeurt, kunnen milieu, volksgezondheid én de positie van de boer écht verbeteren. Maar bovenal kunnen de dieren in de veehouderij dan een hoogwaardiger bestaan hebben dan de ellendige, troosteloze levens die ze nu leiden. Dát is de ‘core business’ van een dierenarts, om dat te waarborgen. De KNMvD kan een beslissende rol spelen en doet dat nu niet.
Met haar reactie schaart mw Langelaar zich in de hoek van boeren en politici die het huidige vastgelopen systeem willen handhaven; die zijn allemaal blij met haar stuk, delen op twitter complimenten uit die zij blij in ontvangst neemt, alsof ze heeft gescoord in een wedstrijd. Als dat het effect is geweest van mijn betoog, dan spijt me dat ten zeerste. Dan hoop ik dat ik met dit stuk de weg kan openen naar de constructieve dialoog waaraan Mw Langelaar refereerde.