Het ego trekt alle middelen uit de kast om onze zelfwaardering op te vijzelen. Vooral als we niet lekker in ons vel zitten. En het grappige is: dat zien we wel scherp bij anderen, maar niet bij onszelf. Over functioneel zelfbedrog en andere huismiddeltjes uit de mentale apotheek.
Shit happens, zeggen de Amerikanen heel boeddhistisch: het leven is een constante aanslag op ons welzijn. We worden afgewezen, we maken blunders, nemen beslissingen die we achteraf niet hadden moeten nemen. We stellen onszelf teleur, anderen stellen ons teleur en overal in de wereld om ons heen is er klein en groot leed.
Als je dit niet herkent: gefeliciteerd! Je hebt vermoedelijk een goed functionerende interne spin doctor. Want mede dankzij die spin doctor voelen we ons over het algemeen best gelukkig; krijgen we de gebreken van de wereld en van onszelf niet ten volle in beeld, krabbelen we weer op na tegenslagen en vallen die achteraf ook eigenlijk wel mee. Zoals we ons fysiek lekker voelen dankzij ons lichamelijke immuunsysteem, zo hebben we ook een psychologisch immuunsysteem dat ons mentale welzijn beschermt.
Een van de vele aspecten van ons welzijn waar de spin doctor over waakt is ons ego, onze zelfwaardering – want als het daar goed mee gaat, voelen we ons lekker. De vraag ‘Ben ik wel goed genoeg, doe ik ertoe?’ is voor iedereen herkenbaar. In die zin hebben we allemaal een klein gevoelig egootje in ons, dat bezorgd is of we wel waardevol zijn, of we goed genoeg zijn, of we de liefde, waardering en bewondering van anderen verdienen. Ook in Oosterse culturen – die soms worden verheerlijkt omdat ze collectivistisch zouden zijn en niet zo gericht op zelfverheffing – is het ego onmiskenbaar aanwezig; alleen wordt het daar tevreden gesteld door de eigen groep te verheffen, terwijl wij het meer van onze persoonlijke kwaliteiten moeten hebben.
Dat het ego zo universeel en prominent aanwezig is, is te verklaren vanuit onze evolutionaire geschiedenis. De mens is van nature een groepsdier voor wie het altijd van overlevingsbelang is geweest om erbij te horen – om voedsel te kunnen uitwisselen maar vooral ook om een partner te vinden en zich voort te planten. Als er ooit mensen waren die zeiden ‘Toedeledoki, ik ga mijn eigen weg’, dan zijn ze als eenling verder gegaan – en uiteindelijk uitgestorven. Dat betekent dat wij met z’n allen het nageslacht zijn van voorouders die niet zulke eigenheimers waren. In 1995 schreven de Amerikaanse psychologen Roy Baumeister en Mark Leary hierover een klassiek artikel, waarin ze betoogden dat de need to belongevolutionair verankerd zit in onze genen. Door natuurlijke selectie hebben die mensen overleefd die de behoefte hadden zich aan hun medemensen te binden en erbij te horen.
Mark Leary en zijn onderzoeksgroep bouwden voort op dit idee om te verklaren dat mensen zo’n hardnekkige behoefte aan zelfwaardering hebben. Volgens de sociometer-theorie[i] die zij ontwikkelden, fungeert zelfwaardering als een graadmeter van de mate waarin je je geaccepteerd voelt door anderen. Wanneer anderen je prijzen of juist afwijzen, heeft dat direct zijn weerslag op je zelfwaardering. Zelfwaardering is dus een innerlijk instrument (meter) dat aangeeft of je gewaardeerd wordt en erbij hoort (socio). Zoals de benzinemeter in de auto aangeeft of er genoeg brandstof in de tank zit, zo geeft zelfwaardering aan of je goed valt in de groep of gemeenschap. En net zoals bij de benzinemeter wanneer die aangeeft dat de tank bijna leeg is – en je alsmaar zit te kijken waar je kunt tanken –, zo zul je met een lage zelfwaardering alsmaar opletten hoe je je zelfbeeld weer kunt oppeppen.
Je zelfwaardering kan tijdelijk zakken, wanneer je bijvoorbeeld iets stoms doet of een opmerking maakt die verkeerd valt. Als dat gebeurt, en vooral als je de indruk hebt dat anderen je gedrag afkeuren, veroorzaakt dat spanning. Uit fMRI-onderzoek is gebleken dat de reactie op afwijzings-gerelateerde feedback, en de hieruit voortvloeiende tijdelijke daling in zelfwaardering, ook zichtbaar is aan verhoogde activiteit in specifieke delen van het brein.[ii] Het onaangename gevoel motiveert je om je acceptatiegraad weer op te krikken, bijvoorbeeld door extra je best te doen. Op die manier vul je als het ware je sociale tank weer bij. Wanneer dat lukt, merk je dat aan de reacties van anderen; dan gaat je metertje omhoog en kun je weer ontspannen. Dat dit zo werkt is evolutionair gezien adaptief, want zo blijven we allemaal waardevolle, goed aangepaste leden van de sociale gemeenschap. De gemeenschap kan hierdoor goed functioneren, want iedereen houdt rekening met elkaar en past zich aan aan de groepsnormen.
Volgens de sociometer-theorie is de need to belong hetgeen waar het in feite om gaat; dat is de instinctieve behoefte die aan de basis ligt. Zelfwaardering is alleen maar het metertje, dat aangeeft hoe het met je belongingness gesteld is. Als je zelfwaarderingsmeter daalt, voel je je slecht en dat motiveert je om er iets aan te doen. Het gaat dus om de tank, niet om de meter. Toch is die meter psychologisch gezien zó belangrijk geworden voor mensen, dat er een soort short-cut is ontstaan. Mensen kunnen ook hun zelfwaardering oppeppen door sociale afkeuring toe te schrijven aan de onnozelheid of vooringenomenheid van die ander. Die strategie wordt maar al te vaak gebruikt. Wanneer mensen bijvoorbeeld slecht scoren op een test, vinden ze al gauw dat de test niet goed was, en wanneer ze kritiek krijgen reageren ze vaak defensief of zelfs agressief (‘Jij weet er niks van’; ‘En jij dan?! Kijk naar je eige!’)
Als je zo reageert op afkeuring of negatieve feedback, heb je feitelijk niks aan je sociale ‘benzine’ gedaan – je neemt de kritiek immers niet ter harte. Maar het kan zeker wel helpen om je beter te voelen. We zouden dit ‘knoeien met de meter’ kunnen noemen: door de bron van negatieve feedback te zien als ondeskundig of onbetrouwbaar, bescherm je je ego. Je krikt hiermee de sociometer omhoog zónder te tanken. De verbinding met wat er daadwerkelijk in de tank zit (de mate waarin je feitelijk geaccepteerd en gewaardeerd wordt door anderen) raakt hierdoor verstoord. Dat klinkt ernstig, maar het is een alomtegenwoordig verschijnsel. Het verband tussen de zelfwaardering van mensen en de kwaliteiten die ze hebben volgens anderen of volgens objectieve criteria, is in het algemeen nogal zwak. Mensen die zichzelf bijvoorbeeld een hoge intelligentie toedichten, hebben niet per se een hoog IQ. Maar wél een hoge zelfwaardering.
In het meest extreme geval is de relatie tussen de tank en de meter volledig zoek: dan is sprake van narcisme. Men is zeer tevreden met zichzelf terwijl dat geenszins overeenkomt met de acceptatie door anderen. Aan het andere uiterste zijn er ook mensen die niet snel knoeien met de meter, hooguit stellen ze hem extra negatief in: mensen met een lage zelfwaardering. Deze mensen hebben, bij wijze van spreken, heel vaak een knipperend benzinelampje en zijn dus altijd aan het rondkijken waar ze kunnen tanken – hoe ze sociale bevestiging kunnen krijgen. Als ze iets verkeerd hebben gezegd of kritiek krijgen, gaan ze keihard hun best doen om het weer goed te maken en aardig gevonden te worden. Bij het minste geringste gaan ze dus op zoek naar de benzinepomp. Mensen met een hoge zelfwaardering daarentegen, hebben allemaal de neiging om met de meter te knoeien.[iii] Tot op zekere hoogte wordt dit door onderzoekers zelfs gezien als een psychologisch gezond beschermingsmechanisme[iv]: het zorgt ervoor dat je vertrouwen in jezelf houdt, dat je niet ontmoedigd raakt en dingen durft te ondernemen ook als ze niet meteen lukken.
Waarschijnlijk heb je anderen weleens betrapt op ‘knoeien met de meter’, en jezelf veel minder. Het deel in ons dat dit ingenieuze klusje uitvoert werkt onbewust; stiekem, achter de schermen als een echte spin doctor... Het is onderdeel van ons psychologisch afweersysteem, dat net zo onzichtbaar en oncontroleerbaar is als het fysiologisch afweersysteem. Loop je bijvoorbeeld een virus op, dan merk je niet meteen dat er in je lichaam allerlei processen in werking treden om het kwijt te raken. Na een tijdje merk je alleen dat je gaat snotteren en niezen of, als het ernstiger is, dat je koorts krijgt. Deze reacties zijn resultaten van de werking van het afweersysteem. Het proces dat tot die resultaten leidt is niet waarneembaar. Je kunt het ook niet zelf aan of uit zetten: je besluit niet dat je nu maar eens koorts moet krijgen, je lichaam regelt dat automatisch.
Het psychologisch afweersysteem werkt op vergelijkbare wijze. Stel dat je een assessment doet als onderdeel van een sollicitatie. Je blijkt slecht te scoren op creatief denken. Psychologisch gezien is dat een soort virus dat je onschadelijk wilt maken, want het geeft een slecht gevoel. Je innerlijke spin doctor gaat op zoek naar een uitweg. Dat proces is volledig onzichtbaar, alleen het resultaat ervan dient zich uiteindelijk in je bewustzijn aan in de vorm van een gedachte, zoals: ‘Dat was zo’n onzinnige test; die test zegt niks over hoe creatief je bent in het oplossen van échte problemen!’ of: ‘Ach, creativiteit is toch helemaal niet belangrijk, het gaat erom of je scherpzinnig en kritisch kunt denken!’ of: ‘Het was ook een heel amateuristisch assessment center, geen wonder dat die score niet klopt’.
Het werk van de spin doctor gaat nog verder. Stel dat je de baan niet krijgt. Dat geeft natuurlijk al helemáál een naar gevoel. De spin doctor is er wel even zoet mee om daar een draai aan te geven. In eerste instantie zul je je dus slecht voelen door de afwijzing. In dit geval komt dat niet alleen omdat je sociometer een douw omlaag krijgt, maar ook omdat je de baan graag wilde en enorm baalt dat het niet is gelukt. En toch, na verloop van tijd ga je er anders tegenaan kijken. Je bedenkt bijvoorbeeld dat er niet echt een klik was tussen jou en die afdeling, of dat er taken bij de functie hoorden waar je niet zo enthousiast over was. Of je ziet weer lichtpuntjes en nieuwe uitdagingen in een andere vacature die eerst minder leek, of in je huidige werk – want als je spin doctor beseft dat je daar nog wel even aan vast zit, maakt ie van de nood een deugd. Op termijn is er zelfs alle kans dat je denkt: ‘Toch maar goed dat die andere baan toen niet is doorgegaan, want dat paste helemaal niet bij me. En dan was ik nooit gekomen waar ik nu ben!’
Zonder het zelf te beseffen, geven we met ons afweersysteem een geraffineerde draai aan wat ons overkomt. Niet alleen bij sollicitaties en testen die niet goed uitpakken, maar bij alle noodlottige gebeurtenissen, van gedumpt worden door je liefje of je werkgever tot mislukken in je voornemens, bijvoorbeeld om af te vallen (‘Ach, beter iets te dik en lekker leven dan zo’n slanke muis met een ongezellige komkommer’) of minder te internetten (“Als ik van Facebook af was had ik dit belangrijke bericht nooit gezien!’). Het psychologisch immuunsysteem beschermt dus niet alleen ons ego, maar ons algehele welzijn: het komt in actie bij alles wat ons welbevinden aantast.
Dit betekent dat er niet alleen een sociometer is voor de zelfwaardering; die is onderdeel van een meer algemene geluks- of welzijnsmeter. Als je je slecht voelt, ben je gemotiveerd om je beter te voelen. Dat kun je bereiken door de omstandigheden te veranderen die het slechte gevoel veroorzaken, bijvoorbeeld toch maar weer gaan lijnen, de test waar je voor zakte opnieuw doen, of proberen je geliefde terug te winnen. Maar net als bij de sociometer kun je ook aan je geluksmeter sleutelen. Vooral wanneer de omstandigheden moeilijk te veranderen zijn – dus als ‘tanken’ lastig is – is dat een effectieve strategie. In plaats van die ex terug te winnen, kun je bedenken dat hij of zij helemaal niet zo leuk was. En inderdaad is dat precies wat mensen uiteindelijk vaak gaan denken na een verbroken relatie. ‘Goed dat ik van hem af ben!’
Vandaar ook het citaat: Succes is krijgen wat je wilt, maar geluk is willen wat je krijgt. Oftewel: als het leven je citroenen uitdeelt, ga je niet zuur zitten kijken of stampvoeten dat je mandarijntjes wilde; dan ga je citroenlimonade maken en ervan genieten. Dit vermogen om van de nood een deugd te maken helpt ons om tegenslag te overwinnen – ook wanneer we dingen meemaken waarvan we vooraf zeggen: dat zou ik niet aan kunnen.
Dat we onderschatten hoeveel narigheid we wél aan kunnen, komt doordat we buiten de wacht van de spin doctor rekenen. Die werkt immers onbewust, dus we staan er niet bij stil dat we uiteindelijk een positieve draai weten te geven aan tegenslag. Een interessant gevolg hiervan is dat we de duur van onze misère gewoonlijk overschatten. Bij een nare gebeurtenis, zoals een verbroken relatie of afwijzing voor een baan, hebben we het idee dat we er nog lange tijd onder gebukt zullen gaan; maar mensen die dergelijke dingen meemaken zijn in werkelijkheid na een maand of twee weer op hun oude geluksniveau. Ze bedenken dat die baan of die partner toch niet echt was wat ze wilden; ze staan weer open voor andere potentiële partners of banen die veel leuker lijken. Zelfs bij ernstige tegenslag, bijvoorbeeld invalide raken door een auto-ongeluk, blijken mensen toch geleidelijk op hun oude geluksniveau terug te keren. [v] Vaak geeft het zelfs een gevoel van verdieping; als je door een crisis gaat, ontdek je ook nieuwe kwaliteiten en gevoelslagen in jezelf.
De paradox is: als we inzicht hadden in ons eigen immuunsysteem, zou het niet werken, want dan zouden we weten dat we onszelf voor de gek houden. Het zou ook onze motivatie ondermijnen, want we zouden bijvoorbeeld vooraf al beseffen: als ik die baan niet krijg, zal ik wel een reden verzinnen waarom ik het sowieso niet wilde. Bij die gedachte heb je gelijk al minder zin om je best te doen voor je sollicitatie. We weten niet dat we aan onze geluksmeter knoeien, en dat is maar goed ook.
De keerzijde is dat we onze eigen veerkracht onderschatten, ons vermogen om het beste te maken van een slechte situatie. Dit kan een realistische kijk op de wereld en op onszelf belemmeren. Het kan zelfs voelen alsof er een beschermengel op onze schouders zit die alles in orde maakt [zie kader]. Werknemers die bijvoorbeeld voor hun bedrijf moeten verhuizen naar een woonplaats waar ze nog niet dood gevonden willen worden, worden daar uiteindelijk heel gelukkig.[vi] Het voelt dan alsof het ‘zo heeft moeten zijn’, alsof een welwillende hogere kracht je naar die plek heeft gestuurd zodat je wakker zou worden voor al het goede dat daar te beleven valt. Hetzelfde kan gebeuren na verbroken relaties, mislukte carrières, politieke overwinningen van kandidaten waar je tegen was, en alle andere tegenvallers die bij het leven horen.
Onze onbewuste sleutelaar zou dan ook weleens een cruciale rol kunnen spelen bij de overtuiging van veel mensen dat er ‘hogere krachten’ aan het werk zijn in hun leven. Ondanks dat we er veel aan doen om ons ego hoog te houden, tonen we in dat opzicht een enorme zelfónderschatting. Want die hogere krachten die, creatief en flexibel, alles in goede banen leiden naar een happy end – dat zijn we zelf.
MIDDELTJES UIT ONZE MENTALE HUISAPOTHEEK
Iedere eerstejaars psychologiestudent leert over de cognitieve dissonantie-theorie van Festinger. Meer dan een halve eeuw geleden zocht Leon Festinger een sekte op die de ondergang van de wereld op een specifieke datum had voorspeld. Nadat deze uitbleef verklaarde de sekteleidster dat dit was te danken aan hun gebeden, en werd de pers gebeld om kond te doen van het wonder dat dankzij de sekte was geschied.
De meesten van ons zullen niet zo ver gaan, maar volgens Festinger hadden de sekteleden last van een veel voorkomend gevoel van onbehagen dat hij cognitieve dissonantie noemde: de onaangename toestand die je ervaart als je twee strijdige gedachten hebt, bijvoorbeeld: je hebt net een nieuwe mobiele telefoon gekocht en ziet hem elders veel goedkoper; je hebt je ontbijt gemist om de trein te kunnen halen, en dan is ie vertraagd. Het onprettige gevoel dat hierdoor ontstaat (‘balen’), werken we weg door gedachten te veranderen of toe te voegen: ‘Waar ik de telefoon heb gekocht krijg ik meer service’; ‘Nu kan ik lekker op het station ontbijten’. Deze zogenoemde cognitieve dissonantie-reductie is een van de vele werkzaamheden van ons psychologisch immuunsysteem.
We weten zelf niet wanneer onze spin doctor in actie komt, en wanneer niet. Daardoor maken we vaak onjuiste inschattingen van onze gevoelens en van wat ons het meeste geluk gaat brengen. Drie voorbeelden:
Wat zou aantrekkelijker zijn als je uit twee woningen kunt kiezen: een woning waar je binnen drie jaar na aankoop weer kosteloos vanaf kunt, of een vergelijkbaar huis zonder die verandermogelijkheid? Ben je net als de meeste mensen, dan kies je de optie waarbij je je beslissing kunt terugdraaien – een keus die je waarschijnlijk minder geluk zal bezorgen, want na een veranderbare keus zijn mensen minder tevreden dan na een onveranderbare. Ons psychologisch immuunsysteem, dat ons helpt om alle mogelijke bezwaren van de nieuwe woning te verdoezelen en alle pluspunten onder de aandacht brengt, houdt zich compleet afzijdig wanneer we een keus maken die nog veranderbaar is. Logisch, want als je nog van huis – of partner, baan, enzovoort – kunt veranderen, kun je dat gewoon dóen wanneer het niet bevalt. De spin doctor hoeft pas in actie te komen als er geen alternatief is en je er het beste van moet maken. Dat gebeurt wanneer je situatie onveranderbaar is – met als gevolg dat je juist dán een manier vindt om er volmaakt gelukkig mee te zijn. Wil je gewoon een tevreden mens worden, maak dan keuzen die je niet meer kunt veranderen. De rest gaat vanzelf.
Je kunt maandenlang modderen met een kleine lichamelijke aandoening zoals een muisarm, terwijl je van een flinke griep meestal in een paar weken bent hersteld. Hoe kan dat? Bij een griep komt je immuunsysteem meteen in actie, bij een muisarm niet. Ook de psychologische spin doctor zal vooral in actie komen bij ernstig en niet bij mild ongemak. Hij lijkt bijvoorbeeld minder te reageren op milde afwijzing (door een onbekende die je nooit meer zal zien) dan op sterkere afwijzing (door iemand met wie je moet samenwerken): deelnemers die in een onderzoek het laatste ondergingen waren er sneller overheen. Iets vergelijkbaars geldt bij onzekerheid: zo bleek in een onderzoek dat mensen die niet wisten of ze een bepaalde erfelijke ziekte hadden, minder gelukkig waren dan mensen die zeker wisten dat ze het hadden. Het laatste líjkt erger, maar juist bij deze mensen kon het psychologisch immuunsysteem in actie komen en de spin in gang zetten.
Doordat onze spin doctor onbewust opereert, kunnen we de indruk krijgen dat het lot ons goed gezind is, of zelfs dat hogere welwillende krachten over ons waken. In een experiment6 konden deelnemers een teamgenoot kiezen met wie ze aan een taak moesten werken. Na afloop werd hun wijsgemaakt dat de onderzoeker wist wie de beste teamgenoot was en dat hij hen stiekem had beïnvloed door via de computer een subliminale (niet bewust waarneembare) boodschap te sturen. Aangezien deelnemers zelf al vonden dat hun keus heel goed had uitgepakt, vonden ze dit volkomen geloofwaardig. In een ander experiment kregen deelnemers korte stukjes te horen van liedjes, waarna één van de liedjes drie keer werd gedraaid in hun eigen koptelefoon. De mededeling dat een zogenaamde Smart Radio dit liedje speciaal voor hen had gekozen op basis van een persoonlijkheidstest ging erin als koek. Ze hadden immers zelf al bedacht, dankzij hun spin doctor, dat ze het goed hadden getroffen met ‘hun’ liedje. De subliminale boodschap en de Smart Radiowaren door de onderzoekers bedacht als parallel voor de ‘Hand van God’. Als mensen volkomen op eigen kracht het beste maken van wat hen overkomt, en als ze zelf niet beseffen dát ze dat doen, is het begrijpelijk dat ze hun ‘good fortune’ aan onzichtbare, hun goedgezinde hogere krachten toedichten. In de woorden van de onderzoekers: “In a world of many mysteries, some of the most significant miracles are those we perform ourselves.”
Noten
[i] Leary, M. R., & Baumeister, R. F. (2000). The nature and function of self-esteem: Sociometer theory. In M. Zanna (Ed.), Advances in experimental social psychology 32, 1–62. San Diego, CA: Academic Press; Leary, M. R. (2012). Sociometer theory. In L. Van Lange, A. W. Kruglanski, & E. T. Higgins (Eds.), Handbook of theories of social psychology (Vol. 2, pp. 141-159). Los Angeles: Sage.
[ii] Eisenberger, N.I., Inagaki, T.K., Muscatell, K.A., Byrne Haltom, K.E., & Leary, M.R. (2011). The neural sociometer: brain mechanisms underlying state self-esteem. Journal of Cognitive Neuroscience, 23, 3448-3455.
[iii] Heatherton, T. F., & Vohs, K. D. (2000). Interpersonal evaluations following threats to self: Role of self-esteem. Journal of Personality and Social Psychology, 78, 725-736.
[iv] Taylor, S. E. & Brown J. D. (1988). Illusion and well-being: A social psychological perspective on mental health. Psychological Bulletin, 103, 193-210.
[v] Harvard-psycholoog Dan Gilbert heeft een leuke en interessante TedX-talk gegeven over dit onderwerp: https://www.ted.com/talks/dan_gilbert_asks_why_are_we_happy?language=en
[vi] Gilbert, D.T., Brown, R.P., Pinel, E.C. & Wilson, T.D. (2000). The illusion of external agency. J. of Pers. & Soc. Psychol., 79, 690-700.
Dit artikel van Roos Vonk verscheen in Psychologie Magazine, maart 2016: Hond en liefde
pdf-versie (0,13 Mb)