In het begin was het magisch. Ze gingen helemaal in elkaar op. Ze gingen samen uit, ze dansten, ze praatten, ze lagen in de zon in het park te zoenen. Ze hadden zinderende seks, lang en vaak. Hij had een druk sociaal leven, met veel vrienden en activiteiten. Dat was óók al zo leuk aan hem! Maar het liefst zag ze hem alleen: samen afgezonderd van de wereld. Dan konden ze onbelemmerd aan elkaar zitten en hoefde ze zijn aandacht niet te delen met anderen.
Al snel bleek dat dat voor hem een beetje anders was. Hij had het druk en het liefst zag hij haar tegelijk met vrienden of familie, dan had hij iedereen gezien in dezelfde tijd. Hij had vaak iets te doen ’s avonds en dan konden ze niet afspreken, of hij kwam pas rond middernacht bij haar. Hij was vaak weekends weg met vrienden of een van zijn verenigingen. Soms zagen ze elkaar dagen niet en dat leek hij niet eens te merken. Dan belde ze hem en deed opgewekt: “Hé, lang niet gezien!” maar dan zei hij “Hè? Van de week toch nog?”
Ze wilde hem eigenlijk wel elke dag bellen – “Waar ben je?”, “Wanneer zie ik je weer?” – maar ze hield zich in. Als ze steeds aan de telefoon hing, zou dat niet erg aantrekkelijk zijn. En als ze niets liet horen, dán zou hij haar gaan missen of onzeker worden. Alleen: hoe lang moest je niets laten horen voordat dat gebeurde? Bijna een hele week hield ze zich in en belde niet. Hij ook niet.
Bestond ze nog wel voor hem? Had hij iemand anders gezien? De hele week zat ze zich op te vreten, ze werd steeds meer gespannen en boos. Toen hij uiteindelijk op een avond laat spontaan bij haar binnen viel, gezellig dacht ie, kreeg ie de wind van voren. Wat voor hem een leuke avond samen had moeten worden, werd een reeks van verwijten, afwisselend snikkend en tierend uitgesproken.
Het verschil tussen haar verlangens en de zijne werd een terugkerend issue. Ze discussieerden over hoe vaak je elkaar hoorde te zien in een relatie (gemiddeld? twee keer per week, dacht hij), vanaf hoe laat (vanaf etenstijd, vond zij) en of je het samen moest vieren als de relatie een half jaar bestond (niet, meende hij). Ze hobbelden van het ene naar het andere incident: haar boosheid dat hij haar niet steunde toen ze kritiek kreeg van een vriendin, haar huilbui toen hij op een ochtend meteen uit bed sprong zonder eerst met haar te knuffelen (“besta ik dan niet meer voor je?”) haar verbijstering dat hij op oudejaarsavond vrienden had uitgenodigd, “leuk toch?”, en blijkbaar niet knus met haar alleen wilde zijn, “hoe moet ik dat opvatten?”
Ze werd jaloers op zijn vrienden: ze kon de gedachte niet verdragen dat hij daar was, met anderen plezier had en niet met haar. En steeds vaker klopte dat ook: met anderen had hij een leuke avond, met haar niet. Want bij haar kreeg hij telkens het gevoel dat ie tekortschoot. Ze was vaak verdrietig en hij voelde zich schuldig. Als hij opperde dat ze wat meer met andere mensen moest gaan ondernemen, vond ze dat alleen maar heel kwetsend: “Hoezo, wil je me kwijt?”
Het verhaal van Iris en Erik laat zien dat mensen in een relatie in een bepaalde rol kunnen zitten ten opzichte van elkaar, die ze geleidelijk steeds meer bij elkaar versterken. In een scheve relatie, zoals deze, wil de een meer van de ander dan de ander van de een. Voor het gemak noem ik ze de underdog en het baasje. De underdog is meer afhankelijk dan omgekeerd, en doet vaak een beroep op het baasje: ik heb je nodig. Dat kan boos en claimend zijn, maar ook huilend en hulpeloos. In beide gevallen ervaart het baasje dit als erg onprettig en gaat zich meer terugtrekken. De ongelijkwaardigheid wordt steeds groter, want daardoor gaat de underdog nóg meer jammeren en het baasje nóg meer afstand nemen.
Maar voordat het zover is, kan de underdog het gevoel hebben dat haar (of zijn, want mannen kunnen ook underdog zijn hoewel dat minder vaak voorkomt) gepiep het gewenste effect heeft. Immers, door te piepen bezorg je iemand een schuldgevoel. Je kunt daarmee afdwingen dat de ander doet wat jij wilt, om jou tevreden te stellen en van het schuldgevoel af te komen. Moeders en schoonmoeders doen dit ook weleens, vaak op sluwe wijze (doorgewinterd als ze soms zijn in het manipuleren: “Nee, laat mij maar alleen hoor met kerstmis, ik red me wel. Gaan jullie maar fijn samen plezier maken. Ik wil niemand tot last zijn.”)
In de psychologie heet dit soort gedrag supplicatie: onderwerping als een manier om je zin te krijgen. Het is een strategie die vrij vaak wordt toegepast, in intieme relaties en in andere situaties waar mensen machteloos zijn. Supplicatie is zo’n beetje het enige machtsmiddel dat je hebt wanneer je afhankelijk bent van een ander. Je kunt niet roepen “Dan wil ik je niet meer zien!” (Nou ja, dat kun je wel, maar stel dat ie dan oké zegt?) Door je nood en behoeftigheid een beetje te overdrijven, versterk je het appèl aan de ander.
Uit een onderzoek dat ik zelf ooit deedi bleek dat dit type gedrag vooral vaak wordt vertoond tegenover de eigen partner. De bedoeling is gewoonlijk steun, troost of aandacht te krijgen, door de eigen problemen te overdrijven, door te klagen (vooral vrouwen) of zielig te doen (vooral mannen). Vrouwen gebruiken deze strategie vaker ook buiten hun relatie, bijvoorbeeld bij hun (klein)kinderen, of in contacten met medici, om erkenning te krijgen voor hun probleem. Zo vertelde een vrouw dat ze opzettelijk onopgemaakt en na een avondje doorzakken naar haar huisarts ging, om te laten zien hoe slecht ze eraan toe was. Een ander ging na een verbroken relatie met een fles whiskey op een bankje in het park slapen – gebruikmakend van nogal wat gevoel voor drama, want ze had gewoon naar huis kunnen gaan, aan de overkant van de straat, naar haar eigen bed.
Bedenk overigens dat vrouwen in onze samenleving ook vaker afhankelijk zíjn van anderen, bijvoorbeeld doordat ze op het werk een minder machtige positie hebben. Maar het kenmerk van supplicatie is dat je er nog een schepje bovenop doet, uit effectbejag: je overdrijft je nood om meer gedaan te krijgen van de ander. Meestal gebeurt dat niet bewust. Het is meer zo dat je merkt dat een ander toeschietelijker wordt als je zielig doet. Automatisch, zonder het zelf te beseffen, gaan mensen het gedrag herhalen dat het meeste effect geeft. Zo kun je dus al doende een echte zieligerd worden.
Zelfs stoere, pittige carrièretijgers die op hun werk ambitie en zelfvertrouwen tonen, kunnen in een liefdesrelatie makkelijk ‘onderop’ komen en overmatig afhankelijk worden van hun geliefde. Volgens sommigen hangt dit samen met het zogenoemde Assepoester-complexii, zo genoemd naar de mooie, lieve, elegante, hardwerkende en sterke Assepoester, die toch een prins nodig had om haar uit haar benarde situatie te redden. Het idee is dat veel vrouwen onbewust een diepe behoefte hebben om verzorgd te worden, en angst om echt onafhankelijk te zijn. Een sterke, zelfstandige positie op je werk kan dus juist ook de behoefte oproepen om je in een ander levensdomein over te leveren aan je eigen ‘prins’.
Mannen kunnen natuurlijk ook reuze zielig en hulpbehoevend doen, maar zij doen dat gewoonlijk alleen tegen hun partner. Deels komt dat doordat het in onze samenleving voor vrouwen meer is toegestaan zich zwak en hulpbehoevend te gedragen. Mannen horen sterk en autonoom te zijn, dus ze zullen deze tactiek niet gauw aanwenden buiten de privé-sfeer, dan worden ze voor een watje versleten. Maar zijn mannen eenmaal veilig bij hun geliefde, achter gesloten deuren, dan kunnen ze flink los gaan met de supplicatie. Vaak heeft dat de vorm van kinderlijk zielig doen – “Bèh, ik heb zo’n rotdag gehad op de zaak” – of piepen bij ziekte en ander lichamelijk ongemak. Mensen zijn vaak verbaasd als ze horen dat vrouwen pijn en ongemak intenser voelen dan mannen; het lijkt eerder omgekeerd, maar dat komt enkel doordat mannen zo enorm kunnen kermen wanneer ze iets mankeren, terwijl vrouwen hun maandelijkse pijnen in stilte verdragen en niet zeuren over de martelingen van een bevalling.
Misschien dat vrouwen pijn en fysiek ongemak meer accepteren als een onderdeel van het leven. Maar als het gaat om ongemak op het interpersoonlijke vlak, is het juist omgekeerd: mannen accepteren anderen meer zoals ze zijn, ze halen hun schouders op en gaan verder; vrouwen zijn vaker in de weer om het gedrag van hun vriendinnen, schoonmoeder of van hun man te ‘verbeteren’. Dat kunnen ze op allerlei manieren doen, maar wanneer je van iemand afhankelijk bent is supplicatie vaak wel de meest effectieve. Als je geen middelen hebt om iemand anders te laten doen wat jij wilt, dan kun je altijd nog een beroep doen op het geweten of het schuldgevoel van de ander. Dat kan heel ver gaan. Zo zijn er mensen die door het stof kruipen en met zelfmoord of andere radicale stappen dreigen om hun geliefde aan zich te binden. Mensen kunnen de rol gaan cultiveren van iemand die behoeftig is, ziek, zwak, of zelfs depressief of mentaal gestoord.[iii] Ook chronische ziekte of een handicap, al dan niet ingebeeld, kan een enorme bron van macht en invloed zijn waarmee je een ander welhaast tot je persoonlijke slaaf kan maken.
Hoewel het heel sluw kan zijn je hulpeloos voor te doen om iemand voor je karretje te spannen, is het goed te beseffen dat elk soort gedrag zichzelf kan versterken en een gewoonte worden. Use it or lose it, zeggen we, en dat geldt ook omgekeerd: alles wat je vaak doet, daar word je beter in, het wordt je tweede natuur. Dat gebeurt bij het ontwikkelen van je talenten en kwaliteiten, maar het gebeurt evenzeer bij minder wenselijk gedrag, zoals piekeren, roddelen, shoppen als je het moeilijk hebt, en ook: zielig piepen om een ander naar jouw pijpen te laten dansen. Als je gewend bent je hulpeloos te gedragen, is het na een tijdje niet meer duidelijk of je alleen maar hulpeloos doet of het echt bent. Dat weet je dan zelf ook niet meer, want mensen vergroeien met de rol die ze innemen.iv
Bovendien zul je, wanneer je gedrag het beoogde resultaat heeft en die ander doet wat je wilt, verleren om voor jezelf te zorgen. Je wórdt zo afhankelijk en zo klein als je jezelf maakt; je ontneemt je jezelf elke gelegenheid om je zelfstandigheid te ontwikkelen. Na verloop van tijd word je precies zo zielig en hulpbehoevend als je je voordeed. Wat een truc was om een ander te beïnvloeden, is werkelijkheid geworden.
Dat gebeurde ook bij Iris. In de relatie met Erik werd ze steeds afhankelijker van hem en ging ze steeds meer jammeren. Dat had steeds minder effect, want Erik verzette zich tegen de claim van het schuldgevoel: “Het kan niet zo zijn dat ik de hele tijd alles doe wat jij wilt, enkel en alleen omdat jij zegt dat je anders zo verdrietig bent.”
Na een jaar verbrak hij de relatie. Hij voelde zich altijd tekortschieten bij haar. Het was nooit goed genoeg. Bij alles wat hij deed vroeg hij zich af: “Zou Iris het wel goed vinden?” Ging hij bijvoorbeeld met vrienden afspreken om een paar dagen weg te gaan, dan had ie daar het eerste moment zin in, en het volgende moment dacht ie: “Shit, daar krijg ik gedonder mee.” Het was haar gelukt: ze had greep op hem gekregen, en op alle gedachten die hij had als zij er niet bij was. Hij zag geen andere manier om zich daarvan te bevrijden dan door het uit te maken.
Het geweeklaag was niet van de lucht. Dat gebeurt eigenlijk altijd in zo’n situatie. De underdog valt terug op haar vertrouwde en beproefde strategie. Ze kán in zo’n situatie niet anders dan extra gas geven. “Ik kan dit niet aan”, “Ik ga dood zonder jou!” In mijn onderzoek kwam ik ook mensen tegen die huilend en onder zelfmoord-dreiging opbelden naar hun ex om hem of haar terug te krijgen. Op zo’n moment culmineert de hele supplicatie-geschiedenis in een wanhopige schreeuw om redding. Ook weken en maanden later nog kan degene die het uitmaakt worden geteisterd met ongepaste telefoontjes of e-mails (denk aan Heleen Mees), smeekbedes voor een verzoening, een dramatische entree of exit in een café of bij vrienden – vaak onder invloed van teveel drank – of publieke scènes die iedereen in verlegenheid brengen.
Het beste wat de underdog dan kan gebeuren is dat het baasje volhoudt en er niet op in gaat. Ook Erik deed dat, hij zei tegen Iris: “Ik vind het naar voor je, maar ik ben nu de laatste persoon die je kan helpen. Ik ben degene die het uitgemaakt heeft.” Bedenk dat het gedrag van de underdog alleen kan blijven bestaan zolang er iemand is die gehoor geeft aan het appèl. Als er geen reactie meer komt op de noodkreten, wordt het underdog-gedrag zinloos en houdt het vanzelf op. Natuurlijk is dat een heel zware, harde les. Iris dacht dat ze dood ging. Ze wílde dat ze dood ging. En toch, net als de meeste mensen die op een bepaald punt in hun leven tot het uiterste getergd worden, ging ze door met ademhalen.
Alles waar je niet dood van gaat, daar word je sterker van: dat is bij uitstek van toepassing op mensen die een partner kwijtraken van wie ze veel te afhankelijk waren. Door de nood gedwongen leren ze uiteindelijk weer voor zichzelf te zorgen en dingen te ontdekken waar ze plezier in hebben. De ander, die ongemerkt en onbewust hielp het scheve patroon in stand te houden, is er niet meer. Het ongezonde gedrag wordt niet langer bekrachtigd en dooft vanzelf uit.
Het verhaal van de verlaten underdog illustreert een algemener principe van menselijk gedrag: je bent wat je doet – we beoordelen mensen op hun daden, niet op hun woorden – maar ook: je wórdt wat je doet. Als je vaak genoeg de rol van hulpbehoevend slachtoffer speelt, dan wórd je het ook. Je sterke, zelfstandige kant gaat verweken. Ook in de ogen van de ander: die gaat jou zien als die lieve arme schat die zelf niks kan. Dat versterkt het patroon nog verder, want je gaat je gedragen naar hoe je behandeld wordt.
Vooral voor vrouwen is het belangrijk dit te beseffen, omdat die nogal eens gebruik maken van lief en schattig gedrag om hun doelen te bereiken. Jane Elliot zegt dit heel mooi in haar “Brown eyes, blue eyes”-training: “Women, get over cute. Get smart. Get educated. Want je bent cute tot je een jaar of veertig bent. En daarna ben je een oud wijf. Dan zeg je met je liefste stemmetje tegen je baas: ‘Ik wil graag voor die promotie in aanmerking komen.’ En dan zegt hij: Maar schatje, dat kan jij toch helemaal niet?”
Daarom, op het werk, en in je relatie: gedraag je als een volwaardige partner. Gebruik je sterke, onafhankelijke kant, zodat die óók wordt gevoed en zich ontwikkelt. Zorg dat je al je verschillende kanten en kwaliteiten kunt uitleven en dat je niet doorschiet in één bepaalde rol. Dan blijf je ook aantrekkelijk en spannend voor je partner. En dan kun je in de slaapkamer naar hartelust Assepoester zijn die zich onderwerpt aan haar prins.
Meer lezen van Roos Vonk?
[i] Zelfpresentatie: Wat vind je van mij. Psychologie, september 1997. Ook beschreven in Roos Vonk, De eerste indruk. Scriptum, 2012.
[ii] Colette Dowling (1981). The Cinderella Complex: Women's Hidden Fear of Independence. Simon & Schuster.
[iii] Braginsky, B. (1981). On being surplus: Its relation to impression management and mental patienthood. In J.T. Tedeschi (Ed.), Impression management theory and social psychological research (pp. 295-309). New York: Academic Press; Hill, M.G., Weary, G., & Williams, J. (1986). Depression: A self-presentation formulation. In R. Baumeister (Ed.), Public self and private self (pp. 213-239). New York: Springer.
[iv] Baumeister, R.F. & Scher, S.J. (1988). Self-defeating behavior patterns among normal individuals: Review and analysis of common self-destructive tendencies. Psychological Bulletin, 104, 3-22.
Dit artikel van Roos Vonk verscheen in Linda. juni 2014: Doe niet zo zielig.
pdf-versie (3,06 Mb)